| home | NEDERLANDS | english | espaňol | português | italiano | |

TSL1

jaargang 15, Nr 1, pagina 41-43

De Virtuele Boer

J.D. van der Ploeg, Van Gorcum, 1999,XII 482 p

Door D. Strijker (Rijksuniversiteit Groningen)

'Onbespreekbaar in Wageningen', aldus de redacteur van TSL die mij vroeg 'De Virtuele Boer' van Jan Douwe van der Ploeg te gespreken. Hij bedoelde dat een boek van een Wageningse professor bij voorkeur niet door een naaste collega besproken wordt.


De opmerking 'Onbespreekbaar in Wageningen' is ook heel anders op te vatten: veel Wageningers moeten niets van de ideeën van Van der Ploeg hebben. Ook die interpretatie is houdbaar. De centrale these van het boek is namelijk dat het expertsysteem rond de Nederlandse landbouw, die landbouw niet begrijpt en de verkeerde kant opstuurt. En hoewel Van der Ploeg vooral het Ministerie van LNV als de kern van het expertsysteem aanmerkt, voor mij zijn het allemaal Wageningers. Van der Ploeg wordt, zeker in het veld, als een autoriteit beschouwd. Ik ken heel wat mensen die het boek verwachtingsvol gekocht hebben, maar na een paar bladzijden terzijde legden. Het viel tegen, het was te ingewikkeld, sociologenpraat. Ze hebben gelijk, Van der Ploeg heeft een wollige, onheldere schrijfstijl. Maar ze hebben wel wat gemist. Want als je het getheoretiseer en de hang naar buitenlandse en vooral Friese termen voor lief neemt, dan heb je een heel boeiend boek in handen. Een detective: de beraamde moord op de Nederlandse boer. Het kost weliswaar veel bladzijden om de moord te presenteren, maar daarna wordt ze minutieus opgelost. De moord blijkt beraamd te zijn door het expertsysteem, met LNV als hoofdschuldige. Er ontvouwt zich gaandeweg een complot. Een complot waar vrijwel iedereen deel van uit maakt: LNV, het LEI, het CBS, proefstations, de ruilverkavelaars, Wageningse vakgroepen. Je vraagt je als lezer af hoe dat complot zo lang geheim kon blijven, als er zoveel mensen en instanties bij betrokken zijn. Wat eerst ook onduidelijk blijft, is het motief van de moordenaars. Soms is het belang duidelijk, soms ook niet. Wat heeft het CBS er voor belang bij om de moord te plegen, of de Wageningse vakgroepen. 'De Virtuele Boer' is een compilatie van eerder gepubliceerd werk van de onderzoeksgroep van Van der Ploeg. De literatuurverwijzingen naar eigen werk zijn legio. De compilatie geeft de samenhang die de losse publicaties ontberen. Het boek gaat over de naoorlogse ontwikkeling van de Nederlandse landbouw en de rol van het expertsysteem daarin. In de ogen van Van der Ploeg is die ontwikkeling op te vatten als een project. Een megamoderniseringsproject, waarin iedereen zijn of haar rol heeft, gericht op een moderne en concurrerende landbouw. Een project waarvoor alles en iedereen opzij moest. De boer waar het project op gericht is, is een rationeel beslissende, winstmaximaliserende ondernemer. Eén type dus, een rolmodel, geen veelvormige ondernemers met eigen doelstellingen, omstandigheden en sores. Van der Ploeg heeft al vaak uitgelegd dat dat ene rolmodel niet bestaat: elke boer is uniek, heeft eigen doelstellingen en een unieke bedrijfsstijl. Onderzoek en beleid gericht op het rolmodel - de virtuele boer - sluit niet aan bij de veelvormige ondernemers. Afkeer, onwil, wegzakkend vertrouwen en frustratie bij de boeren, en een gevoel van onmacht bij de bestuurders, zijn het gevolg. Wat betreft de bedrijfsstijlen ben ik het volledig met Van der Ploeg eens. Er zijn verschillende soorten boeren, die niet te bedienen zijn met een enkelvoudig instrumentarium. De afkeer van het ene rolmodel weerhoudt Van der Ploeg er overigens niet van de unieke stijlen toch weer tot groepen te aggregeren ('sunige boeren'). Dat maakt het verhaal niet sterker. Maar over één ding zijn we het eens: bedrijfsstijlen bestaan. Het feit dat in het megamoderniseringsproject geen rekening gehouden wordt met bedrijfsstijlen brengt de Nederlandse landbouw en de samenleving schade toe. Misschien niet eens zozeer omdat men daarmee economische kansen of werkgelegenheid vernietigd (Van der Ploeg vindt van wel), maar omdat landschap, milieu en natuur er door aangetast worden. Wat betreft het complot ben ik minder enthousiast: ik wantrouw complottheorieën. Het betoog had zeer aan kracht gewonnen als hij het complot wat wetenschappelijk benaderd had. Een belangrijk deel van zijn waarnemingen is namelijk terug te leiden op paradigma-fixatie. En een ander deel op het bestuurlijk onvermogen dat wekelijks in de NRC aan de orde gesteld wordt door Hofland en Heldring. Ik ben geen politicoloog, dus de passende theorie en terminologie daarvoor ontbeer ik. Het megamoderniseringsproject als paradigma-fixatie begonnen als de te billijken poging om de landbouw te moderniseren. Van de Ploeg erkent de logica van die poging (bijvoorbeeld paragraaf 6.2 en 6.3). Het project ontwikkelde zich tot een wetenschappelijk en beleidsmatig paradigma: de werkelijkheid door een bepaalde bril bekeken, een werkelijkheid dus. Andere aspecten van de werkelijkheid worden door de betrokkenen niet gezien en dus genegeerd. Bij de ontstane visie op de werkelijkheid horen bepaalde oplossingen en instrumenten, specifieke data, een bepaald soort wetenschappelijk onderzoek, een passende opleiding en passende karaktertrekken bij de betrokkenen. De werkelijkheid gaat een eigen leven leiden: paradigma-fixatie. U ziet, ik kan een heel eind met Van der Ploeg meegaan, maar dan niet vanuit de gedachte van een complot. Aan het eind van het boek komt de huidige tegenstroming aan de orde: de plattelandsvernieuwing en - vernieuwers. Van der Ploeg spuwt zijn gal over de beleidsmatige en wetenschappelijk tegenwerking die plattelandsvernieuwers ondervinden. Hij verklaart het uit het moderniseringscomplot: die zien hun gedroomde werkelijkheid in gevaar. Ik zie het heel anders. Natuurlijk gaat plattelandsvernieuwing niet van een leien dakje, maar het is beleidsmatig wel degelijk aangeslagen. Sterker nog, een nieuw paradigma tekent zich af, en paradigma-fixatie licht om de hoek. Iedereen die zich momenteel met landbouw en platteland bezighoudt, ziet een zelfkazend boer met agro-camping als 'de zich ontvouwende' werkelijkheid. Het onderzoek wordt inmiddels op die gedroomde werkelijkheid afgestemd, het agrarisch onderwijs levert klaslokalen vol plattelandsvernieuwingsstudenten af. Daar gaan we weer. Geen tegenwerking dus, maar opnieuw fixatie. Het gaat hier te ver de oorzaken van de fixatie op het moderniseringsproject en op het plattelandsvernieuwingsproject uit te werken. De geïsoleerde positie van het agrarisch onderwijs en onderzoek speelt volgens mij een belangrijke rol. De huidige concentratie van vrijwel al het agrarische onderwijs en onderzoek in één instelling zal het nog veel erger maken dan dat het in het verleden al was. Het expertsysteem zal nog nauwelijks aan zijn gedroomde werkelijkheid van een 'bottum up' vernieuwend platteland kunnen ontsnappen. Tot zover de alternatieve analyse, terug naar 'De Virtuele Boer'. Vrijwel iedereen maakt in de ogen van Van der Ploeg deel uit van het complot, en zo nee, dan krijgt hij van Van der Ploeg wel op een andere manier een veeg uit de pan. Dat overkomt bijvoorbeeld Jerry de Hoogh, oud-hoogleraar in Wageningen. Het gaat om de volgende stelling (p. 266) 'de modernisatie van de Nederlandse landbouw (') moet bovenal worden gezien als de logische ontvouwing van de economische verhoudingen (') zoals die toentertijd en sindsdien golden. Arbeid werd steeds duurder ('), kapitaal en energie werden goedkoper. Gevoegd bij de nieuwe technologische mogelijkheden leek er geen andere ontvouwing mogelijk ('). Het lag allemaal besloten in de economische wetmatigheden'. Van der Ploeg moet hier niets van hebben. Landbouwstructuur ontstaat volgens hem niet vanuit marktverhoudingen, maar kan met succes gestuurd en beschermd worden door het expertsysteem. Dit is inderdaad een wezenlijke controverse. Veel van de verontwaardiging van Van der Ploeg over allerlei zaken is uit deze visie te verklaren, de wereld in maakbaar en waarom doen 'ze' dat dan niet. Grappig is dat verderop in het boek (p. 407 e.v.) Van der Ploeg de stelling van De Hoogh onbedoeld bewijst als hij de veranderingen in de gemeentelijke verdeling van melkquotum in Friesland bespreekt. Er zitten heel wat analyses in het boek, die zeer de moeite waard zijn. Laat ik een paar voorbeelden noemen. De zojuist genoemde discussie over de quotumverdeling is er zo een. De analyse van het militante gedrag van de varkensboeren in recente jaren is ook zeer de moeite waard. De vaststelling dat het verdwijnen van een boerenbedrijf veelal geen grote landschappelijke consequenties heeft, omdat een burger het bedrijf als hobby voorzet, is er ook een om te onthouden. Ook de behandeling van de afvloeiing uit en de instroom in de landbouw (H. 7) is zo'n onderwerp. Van der Ploeg toont aan dat de afvloeiing zich in alle grootteklassen voordoet; het zijn niet alleen de kleintjes die vertrekken: opnieuw een mythe doorgeprikt. Bij dit soort analyses worden soms nogal soepele redeneringen gebezigd. Zo is de instroom in de landbouw volgens de auteur eigenlijk helemaal niet verminderd. De starters blijken - geen spoor van bewijs overigens - naar het buitenland te gaan, om daar ecologische bedrijven op te richten. En de uitstroom is kleiner dan het CBS aangeeft doordat met de telgrens geschoven wordt. Als vervolgens de ontwikkeling van het aantal werkenden behandeld wordt, dan wordt voor het gemak de toegenomen werkgelegenheid in accountancy en juridische ondersteuning meegeteld. Maar als hij verderop fulmineert tegen de vernietiging van arbeidsplaatsen door de schaalvergroting die bewerkstelligd wordt door het moderniseringsproject, dan blijven toelevering en verwerking buiten beschouwing. De lezer is gewaarschuwd, veel is waar, maar niet alles. Nog een aardig onderwerp: Van der Ploeg beschrijft (paragraag 6.6) de wijze waarop in het beleid omgegaan is met de analyse van Jan de Veer (volgens Van der Ploeg ook deelgenoot van het project, maar daarover heb ik mijn twijfels) in het LEI-Jaarverslag 1977 over bedrijfsuitkomsten en bedrijfscontinuïteit. De analyse was geënt op de gezinsbedrijventheorie van Chayanov, en toonde aan dat de continuïteit van boerenbedrijven niet samenhangt met hun winstniveau. Van der Ploeg laat scherp zien hoe de analyse van De Veer door de netwerkboys weggeredeneerd werd. Er zitten ook minder aardige aspecten aan het boek. De vermoeiende schrijfstijl heb ik al genoemd. De complottheorie ook, hoewel die het boek wel spannend maakt. Van der Ploeg bedient zich nogal eens van gestileerde figuren, oftewel figuren die in een brede lijn een veronderstelde ontwikkeling schetsen. Zonder bron of data is de geschetste ontwikkeling dan moeilijk te weerleggen. Minder geslaagd is ook de rekensom in paragraaf 9.2, waar de economische omvang van het nieuwe paradigma plattelandsontwikkeling neergezeten wordt. In eerste instantie presenteert Van der Ploeg een overzicht dat uitkomt op 440 mln. per jaar aan extra toegevoegde waarde. Daarin zitten al posten die wat mij betreft niets met plattelandsvernieuwing van doen hebben, zoals ecologische landbouw. Het betreft 'gewoon' professionele agrarische productie voor een deelmarkt met groeiperspectief. Vervolgens maakt Van der Ploeg plattelandsontwikkeling nog veel breder (tabel 9.5 en 9.6) de omvang is dan al opgelopen tot 2,5 mld. (eenderde van het totaal aan agrarisch inkomen). Daarin alle bedrijven met neveninkomsten (ook de vakantiebaan van de zoon), alle niet-agrarische activiteiten in ex-boerderijen (de witte tapijtboerderij als plattelandsontwikkeling), en alle maneges (ook in het Haagse Bos). Door vervolgens te stellen, dat alle bedrijven die iets met deze plattelandsontwikkeling te maken hebben daar voor hun voortbestaan van afhankelijk zijn, blijkt bijna 90% van het agrarisch inkomen tot de plattelandsvernieuwing te zijn toegetreden. Van der Ploeg zou met zo'n rekensom ook heel goed boven de 100% procent kunnen komen, want hij neemt niet de rurale burgers met een groentetuin en twee schapen mee. Die groep is op eerdere bladzijden wel al aan der orde geweest (p. 315/316). Ik behoor tot die groep. U begrijpt het, ik voel me miskend, ik wordt niet geteld door Van der Ploeg. Kortom, bij dergelijke rekensommen haak ik af. Het hoeft ook helemaal niet. Volgens mij heeft de vernieuwing al lang en breed wortel geschoten, het is reeds het (over)heersende paradigma geworden, de fixatie slaat toe. Er is dus geen reden voor 'Hochrechnung'. Er valt nog veel meer over het boek te zeggen. Over het begrip netwerk, over agency en non-agency over de mythes, over de omschrijving van plattelandsvernieuwing. De ingevoerde lezer weet dat ik dat laatste begrip heel anders definieer dan de auteur. Het doet er niet toe. Ik vind 'De Virtuele Boer' een monument, spannend tot de laatste bladzijde, met foute en ook mooie gedachten en analyses, en met gegoochel met cijfers. Over een complot dat weliswaar niet bestaat, maar de gevolgen zijn er niet minder om. Als u het boek gekocht heeft en na enkele bladzijde weggelegd, pak het opnieuw, zet de tanden op elkaar, geniet en huiver.
NIEUW

Jan Douwe van der Ploeg
Formerly Professor and Chair of Rural Sociology and Emeritus professor of Transition Studies at Wageningen University (WUR), the Netherlands and Adjunct Professor of Rural Sociology at the College of Humanities and Development Studies (COHD) of China Agricultural University (CAU) in Beijing, China.
e-mail: klik hier