Oogst 5/10/1999 pagina 26 en 27 (achtergrond)
‘Plattelandsontwikkeling heeft de toekomst’, door Martijn de Groot
Politiek en wetenschap vertrouwen op schaalvergroting en productie voor de wereldmarkt. Maar échte boeren en tuinders zijn intussen in snel tempo bezig met hun eigen bedrijfs- en plattelandsontwikkeling, aldus prof. Jan Douwe van der Ploeg in ‘De virtuele Boer’. Onderzoekers en beleidsmakers hebben niet in de gaten hoezeer plattelandsontwikkeling de kurk is geworden waarop de land- en tuinbouw drijven. Dat schrijft prof. Jan Douwe van der Ploeg in zijn boek De Virtuele Boer, dat volgende maand verschijnt. Intussen is er een strijd gaande tussen ‘de gewone en de nieuwe landbouw; de processen van schaalvergroting en plattelandontwikkeling’. En die vraagt om een keuze van de politiek. Van der Ploeg laat er geen twijfel over bestaan dat dat de keus voor verbrede landbouw en plattelandsontwikkeling moet zijn. Grote bedrijven verbreden De laatste vijftien jaar groeien steeds meer bedrijven uit tot multifunctionele ondernemingen. Agrotoerisme en natuur- en landschapsbeheer worden ontdekt, nieuwe vormen van (ecologische) kwaliteitsproductie ontstaan, de zorgboerderij komt op, en andere vormen van verbreding worden nog ontwikkeld. Van der Ploeg rekent ook ‘nieuwe vormen van kostenverlaging’ tot deze stroming, zoals de strategie van het zuinige boeren, hermenging en werken in milieucoöperaties. ‘Over de betekenis van de multifunctionele bedrijven die zo ontstaan, wordt in de tweede helft van de jaren negentig veel gespeculeerd. Aanvankelijk overheersen scepsis, ongeloof en misprijzen. Dat geldt in de eigen omgeving, maar ook in de wereld van boerenorganisaties, landbouwbeleid en wetenschap. De veelvormige verbreding wordt gezien als een ‘afwijking’ van het echte boeren, als het begin van het einde – als een laatste redmiddel waarmee bedrijven die gedoemd zijn te verdwijnen, alsnog het eigen lijden proberen te rekken.’ Hoofdstroom ‘De CBS-landbouwtelling 1998 bevestigt echter wat insiders allang wisten: het is opvallend dat ook en vooral de grotere bedrijven een rol spelen. Jong, ondernemend, vastberaden om op actieve wijze continuïteit te creëren, volop investerend ( maar niet volgens sleetse patronen), gebaseerd op en resulterend in andere man-vrouwrelaties, goedlachs, overtuigd en overtuigend – ziedaar het profiel van de verbreders en vernieuwers.’ Plattelandsontwikkeling is niet een kleine stroming maar de hoofdstroom in de landbouw: het merendeel van het agrarisch inkomen komt van verbrede bedrijven. Om dit aan te tonen hanteert Van der Ploeg voor verbrede landbouw een behoorlijk brede definitie, waarvan bijvoorbeeld ook neveninkomsten van buiten het bedrijf onderdeel zijn. ‘Neveninkomsten zijn lange tijd gedacht als marginaal (de virtuele boer immers behoeft geen neveninkomsten en zijn vrouw evenmin: die stond klaar om in te springen). (…) In tal van situaties zijn neveninkomsten echter beslissend voor ofwel de overname ofwel de continuïteit van het bedrijf. Neveninkomsten vormen een van de voorname kurken waarop de Nederlandse land- en tuinbouw drijven.’ Ondergang landbouw Van der Ploeg is pessimistisch over de mogelijkheden van de Nederlandse land- en tuinbouw, vooral als die in handen zouden liggen van onderzoekers en beleidsmakers, het zogenaamde expertsysteem. Dat hanteert twee modellen: snelle schaalvergroting voor de wereldmarkt of verbreding. Het eerste is breekbaar omdat het zo ver afstaat van de realiteit op de meeste bedrijven, het tweede omdat het ‘wordt geperst in schema’s die absoluut niet met de praktijk overeenstemmen’. ‘Daardoor wordt aan al die keukentafels vertwijfeling gecreëerd. Zullen we dit? Nee, dat lukt niet. Zullen we dat? Nee dat wordt ook nooit wat. (…) Het is bepaald niet uitgesloten dat landbouw en platteland in dit spanningsveld zullen worden vermalen, vooral niet omdat door andere deelbelangen – de doorlopende verstedelijking en de behoeft aan natuurgrond – elke terugslag in de landbouwontwikkeling gretig zal worden aangegrepen, benut en onomkeerbaar gemaakt’. Martijn de Groot
LEI en CBS spelen Van der Ploeg de bal terug
“Het LEI heeft wel degelijk serieus gekeken naar de verschillen tussen onze gegevens en die van Van der Ploeg”, zegt L.C. Zachariasse. De bedrijfsstijl van de ‘zuinige boeren’ zou in de steekproef van het Landbouw- Economisch Instituut slecht zijn vertegenwoordigd. “Wij hadden echter niet het onderzoeksmateriaal van Van der Ploeg om te vergelijken.” De LEI-directeur wijst er op dat zijn instituut elk jaar verantwoording aflegt over zijn steekproef. Het LEI is zeker geïnteresseerd in bedrijfsstijlen. “Maar het is een erg broos begrip. Als je in de praktijk probeert te onderscheiden met de definities van Van der Ploeg, dan blijkt dat dezelfde boeren van jaar op jaar bij een verandering van het weer al van de ene bedrijfsstijl naar de andere kunnen springen.” Er is wel geprobeerd, ook met Van der Ploeg en zijn vakgroep, tot betere definities te komen, maar tot nu toe zonder resultaat. De suggestie dat het LEI door een vertekende steekproef het mineralen overschot zou overschatten, wijst de LEI-directeur met klem van de hand: “Wij ijken de steekproef regelmatig op landelijk totalen.”Dat het LEI kleine bedrijven ‘benadeelt’ door kosten te berekenen die niet zijn gemaakt, is niet juist, zegt Zachariasse. “Naast opbrengstenkostenberekeningen kijken we ook naar de werkelijkheid van inkomsten en uitgaven. Dat levert echt geen gunstiger beeld op voor de kleine bedrijven, zoals onlangs nog naar voren kwam uit ons armoedeonderzoek. Juist de laatste jaren lopen die bedrijven zowel in aantal als productiecapaciteit sterk terug.” Het Centraal Bureau voor de Statistiek telt elk jaar veel meer bedrijven dan er in werkelijkheid zij, schrijft Van der Ploeg. Het CBS reageert geïnteresseerd: “We willen graag weten in welke gemeente Van der Ploeg maar de helft van ons aantal bedrijven telde”, zegt woordvoerder Frank van der Linden van de afdeling Landbouw. Hij kan zich voorstellen dat een verschil in definitie tot kleine afwijkingen leidt. “Je kunt twee broers hebben met administratief gescheiden bedrijven. Of het kunnen ook twee echtgenoten zijn. Bedrijven kunnen gesplitst zijn, bijvoorbeeld om het risico te spreiden. Dat gebeurt. Als het administratief gescheiden is, dan scheiden wij het ook. Maar wij geloven niet dat dat tot verschillen van tientallen procenten kan leiden.”
‘Zwartwit beeld’
“Van der Ploeg geeft met zijn keuze tussen schaalvergroting of plattelands ontwikkeling een erg zwartwit beeld”, zegt Jolanda Doornenbal in Doorn.
Zij produceert met haar man boerderijkaas en zure zuivelproducten. “In de Flevopolder of in Groningen zal met schaalvergroting best nog een goede boterham te verdienen zijn. Maar als je temidden van verstelijking of in een natuurgebied zit, zoals wij, dan moet je creatief zijn om meer rendement uit je bedrijf te halen. Het lijkt me dus onjuist dat die twee niet naast elkaar zouden kunnen bestaan.”Ook het ‘pessimisme’ van Van der Ploeg over de toekomst van de landbouw, en zijn schets van de ‘vertwijfeling’ aan de keukentafels deelt Doornenbal niet. “Boerengezinnen van nu moeten een keus maken wat ze willen en positief naar de toekomst kijken. De boer die blijft wel, maar daar zul je wel zelf wat aan moeten doen. Het is fijn voor Van der Ploeg dat hij verbrede landbouw en plattelandontwikkeling een warm hart toedraagt, maar het lijkt me zeker niet het ei van Columbus. Want er is meer voor nodig dan Van der Ploeg in zijn boek schetst en gewone landbouw zal ook echt wel mogelijk blijven.
‘Plattelandsontwikkeling heeft de toekomst’, door Martijn de Groot
Politiek en wetenschap vertrouwen op schaalvergroting en productie voor de wereldmarkt. Maar échte boeren en tuinders zijn intussen in snel tempo bezig met hun eigen bedrijfs- en plattelandsontwikkeling, aldus prof. Jan Douwe van der Ploeg in ‘De virtuele Boer’. Onderzoekers en beleidsmakers hebben niet in de gaten hoezeer plattelandsontwikkeling de kurk is geworden waarop de land- en tuinbouw drijven. Dat schrijft prof. Jan Douwe van der Ploeg in zijn boek De Virtuele Boer, dat volgende maand verschijnt. Intussen is er een strijd gaande tussen ‘de gewone en de nieuwe landbouw; de processen van schaalvergroting en plattelandontwikkeling’. En die vraagt om een keuze van de politiek. Van der Ploeg laat er geen twijfel over bestaan dat dat de keus voor verbrede landbouw en plattelandsontwikkeling moet zijn. Grote bedrijven verbreden De laatste vijftien jaar groeien steeds meer bedrijven uit tot multifunctionele ondernemingen. Agrotoerisme en natuur- en landschapsbeheer worden ontdekt, nieuwe vormen van (ecologische) kwaliteitsproductie ontstaan, de zorgboerderij komt op, en andere vormen van verbreding worden nog ontwikkeld. Van der Ploeg rekent ook ‘nieuwe vormen van kostenverlaging’ tot deze stroming, zoals de strategie van het zuinige boeren, hermenging en werken in milieucoöperaties. ‘Over de betekenis van de multifunctionele bedrijven die zo ontstaan, wordt in de tweede helft van de jaren negentig veel gespeculeerd. Aanvankelijk overheersen scepsis, ongeloof en misprijzen. Dat geldt in de eigen omgeving, maar ook in de wereld van boerenorganisaties, landbouwbeleid en wetenschap. De veelvormige verbreding wordt gezien als een ‘afwijking’ van het echte boeren, als het begin van het einde – als een laatste redmiddel waarmee bedrijven die gedoemd zijn te verdwijnen, alsnog het eigen lijden proberen te rekken.’ Hoofdstroom ‘De CBS-landbouwtelling 1998 bevestigt echter wat insiders allang wisten: het is opvallend dat ook en vooral de grotere bedrijven een rol spelen. Jong, ondernemend, vastberaden om op actieve wijze continuïteit te creëren, volop investerend ( maar niet volgens sleetse patronen), gebaseerd op en resulterend in andere man-vrouwrelaties, goedlachs, overtuigd en overtuigend – ziedaar het profiel van de verbreders en vernieuwers.’ Plattelandsontwikkeling is niet een kleine stroming maar de hoofdstroom in de landbouw: het merendeel van het agrarisch inkomen komt van verbrede bedrijven. Om dit aan te tonen hanteert Van der Ploeg voor verbrede landbouw een behoorlijk brede definitie, waarvan bijvoorbeeld ook neveninkomsten van buiten het bedrijf onderdeel zijn. ‘Neveninkomsten zijn lange tijd gedacht als marginaal (de virtuele boer immers behoeft geen neveninkomsten en zijn vrouw evenmin: die stond klaar om in te springen). (…) In tal van situaties zijn neveninkomsten echter beslissend voor ofwel de overname ofwel de continuïteit van het bedrijf. Neveninkomsten vormen een van de voorname kurken waarop de Nederlandse land- en tuinbouw drijven.’ Ondergang landbouw Van der Ploeg is pessimistisch over de mogelijkheden van de Nederlandse land- en tuinbouw, vooral als die in handen zouden liggen van onderzoekers en beleidsmakers, het zogenaamde expertsysteem. Dat hanteert twee modellen: snelle schaalvergroting voor de wereldmarkt of verbreding. Het eerste is breekbaar omdat het zo ver afstaat van de realiteit op de meeste bedrijven, het tweede omdat het ‘wordt geperst in schema’s die absoluut niet met de praktijk overeenstemmen’. ‘Daardoor wordt aan al die keukentafels vertwijfeling gecreëerd. Zullen we dit? Nee, dat lukt niet. Zullen we dat? Nee dat wordt ook nooit wat. (…) Het is bepaald niet uitgesloten dat landbouw en platteland in dit spanningsveld zullen worden vermalen, vooral niet omdat door andere deelbelangen – de doorlopende verstedelijking en de behoeft aan natuurgrond – elke terugslag in de landbouwontwikkeling gretig zal worden aangegrepen, benut en onomkeerbaar gemaakt’. Martijn de Groot
LEI en CBS spelen Van der Ploeg de bal terug
“Het LEI heeft wel degelijk serieus gekeken naar de verschillen tussen onze gegevens en die van Van der Ploeg”, zegt L.C. Zachariasse. De bedrijfsstijl van de ‘zuinige boeren’ zou in de steekproef van het Landbouw- Economisch Instituut slecht zijn vertegenwoordigd. “Wij hadden echter niet het onderzoeksmateriaal van Van der Ploeg om te vergelijken.” De LEI-directeur wijst er op dat zijn instituut elk jaar verantwoording aflegt over zijn steekproef. Het LEI is zeker geïnteresseerd in bedrijfsstijlen. “Maar het is een erg broos begrip. Als je in de praktijk probeert te onderscheiden met de definities van Van der Ploeg, dan blijkt dat dezelfde boeren van jaar op jaar bij een verandering van het weer al van de ene bedrijfsstijl naar de andere kunnen springen.” Er is wel geprobeerd, ook met Van der Ploeg en zijn vakgroep, tot betere definities te komen, maar tot nu toe zonder resultaat. De suggestie dat het LEI door een vertekende steekproef het mineralen overschot zou overschatten, wijst de LEI-directeur met klem van de hand: “Wij ijken de steekproef regelmatig op landelijk totalen.”Dat het LEI kleine bedrijven ‘benadeelt’ door kosten te berekenen die niet zijn gemaakt, is niet juist, zegt Zachariasse. “Naast opbrengstenkostenberekeningen kijken we ook naar de werkelijkheid van inkomsten en uitgaven. Dat levert echt geen gunstiger beeld op voor de kleine bedrijven, zoals onlangs nog naar voren kwam uit ons armoedeonderzoek. Juist de laatste jaren lopen die bedrijven zowel in aantal als productiecapaciteit sterk terug.” Het Centraal Bureau voor de Statistiek telt elk jaar veel meer bedrijven dan er in werkelijkheid zij, schrijft Van der Ploeg. Het CBS reageert geïnteresseerd: “We willen graag weten in welke gemeente Van der Ploeg maar de helft van ons aantal bedrijven telde”, zegt woordvoerder Frank van der Linden van de afdeling Landbouw. Hij kan zich voorstellen dat een verschil in definitie tot kleine afwijkingen leidt. “Je kunt twee broers hebben met administratief gescheiden bedrijven. Of het kunnen ook twee echtgenoten zijn. Bedrijven kunnen gesplitst zijn, bijvoorbeeld om het risico te spreiden. Dat gebeurt. Als het administratief gescheiden is, dan scheiden wij het ook. Maar wij geloven niet dat dat tot verschillen van tientallen procenten kan leiden.”
‘Zwartwit beeld’
“Van der Ploeg geeft met zijn keuze tussen schaalvergroting of plattelands ontwikkeling een erg zwartwit beeld”, zegt Jolanda Doornenbal in Doorn.
Zij produceert met haar man boerderijkaas en zure zuivelproducten. “In de Flevopolder of in Groningen zal met schaalvergroting best nog een goede boterham te verdienen zijn. Maar als je temidden van verstelijking of in een natuurgebied zit, zoals wij, dan moet je creatief zijn om meer rendement uit je bedrijf te halen. Het lijkt me dus onjuist dat die twee niet naast elkaar zouden kunnen bestaan.”Ook het ‘pessimisme’ van Van der Ploeg over de toekomst van de landbouw, en zijn schets van de ‘vertwijfeling’ aan de keukentafels deelt Doornenbal niet. “Boerengezinnen van nu moeten een keus maken wat ze willen en positief naar de toekomst kijken. De boer die blijft wel, maar daar zul je wel zelf wat aan moeten doen. Het is fijn voor Van der Ploeg dat hij verbrede landbouw en plattelandontwikkeling een warm hart toedraagt, maar het lijkt me zeker niet het ei van Columbus. Want er is meer voor nodig dan Van der Ploeg in zijn boek schetst en gewone landbouw zal ook echt wel mogelijk blijven.
NIEUW
Jan Douwe van der Ploeg
Formerly Professor and Chair of Rural Sociology and Emeritus professor of Transition Studies at Wageningen University (WUR), the Netherlands and Adjunct Professor of Rural Sociology at the College of Humanities and Development Studies (COHD) of China Agricultural University (CAU) in Beijing, China.
e-mail: klik hier
Jan Douwe van der Ploeg
Formerly Professor and Chair of Rural Sociology and Emeritus professor of Transition Studies at Wageningen University (WUR), the Netherlands and Adjunct Professor of Rural Sociology at the College of Humanities and Development Studies (COHD) of China Agricultural University (CAU) in Beijing, China.
e-mail: klik hier