Oogst 29/10/1999 pagina 24-27
Oogst 29/10/1999 pagina 24-27 (omslagverhaal)De virtuele boer
Hoogleraar veegt de vloer aan met aanpak van overheid, door Martijn de Groot
De overheid slaat de plank finaal mis bij haar land- en tuinbouwbeleid. Dat komt doordat zij werkt met een beeld van de agrarische ondernemer dat niet is gestoeld op de werkelijkheid. "De overheid richt haar beleid op de virtuele boer", schrijft prof. Jan Douwe van der Ploeg in zijn boek dat binnenkort uitkomt. Deze week in OOGST de eerst van twee afleveringen met een greep uit de inhoud van "De virtuele boer".
Boeren en tuinders breiden hun bedrijf niet uit zoals de overheid dat wil en ze vloeien niet af, zoals het ministerie van Landbouw dat voorziet. Bedrijven worden op veel grotere schaal verbreed (uitgebreid met natuur, recreatie en verwante activiteiten) dan de overheid vermoedt. Het ministerie loopt achter de feiten aan en remt eerder de ontwikkelingen zoals die door de boeren en tuinders worden ingezet, dan dat ze die bevordert. Dat komt doordat de overheid werkt met een beeld van de agrarische ondernemer dat niet is gebaseerd op de werkelijkheid, maar op haar eigen wens. De overheid richt haar beleid op de virtuele boer. Dat schrijft de Wageningse hoogleraar sociologie Jan Douwe van der Ploeg in zijn nieuwste boek, dat in de loop van november verschijnt.
Remmende invloed
De overheid baseert haar beleid mede op statistische gegevens. Die deugen echter niet, zodat er geen basis is om het beleid op te bouwen. Ook het nodige vertrouwen in de sector begint steeds meer weg te zakken. Lange tijd kon de overheid het gedrag van de agrariërs nog enigszins beïnvloeden in de richting die zij wenste, onder meer omdat ze het vertrouwen had van de groeiers. Dat vertrouwen is nu sterk aangetast volgens Van der Ploeg, die de bonden van varkenshouders en melkveehouders (NVV en NMV) vooral ziet als vertegenwoordigers van die oude steunpilaren. Het ministerie van LNV is nu een stuurloze verzameling ambtenaren die onderling verdeeld zijn en waarvan nog slechts een remmende invloed uitgaat op de sector. Boeren en tuinders kunnen hun hoop beter vestigen op de eigen inventiviteit dan op de invloed van de overheid, is de boodschap van de Wageningse geleerde. NVV: verzet van grote varkenshouders De grote varkenshouders ontwikkelden zich van bondgenoten van de overheid tot tegenstanders, beschrijft Van der Ploeg. Niet alleen van de overheid, maar ook van een meer milieu- en maatschappijvriendelijk beleid. "Pogingen om via een zekere disciplinering en samenwerking het mest vraagstuk te beheersen ( onder meer door middel van een mestcentrale) werden consequent afgeschoten door de grote varkenshouders uit het Zuiden", schrijft hij over de jaren negentig. "Overigens waren het dezelfde grote varkenshouders uit het Zuiden die daadwerkelijk de stop op verdere expansie zoals gedecreteerd door toenmalig landbouwminister Braks in 1987, ondermijnden." Ook in de NVV ziet Van der Ploeg bij uitstek groteboerenverzet. "De grote varkenshouders, met name gerepresenteerd door de Nederlandse varkenshouders Vakbond NVV, trokken zich in begin 1996 in een radicaal isolement terug. Noch Den Haag, noch de boerenorganisaties, noch de wetenschap golden als potentiële bondgenoten. De NVV isoleerde zich, betwistte de competentie van wie-dan-ook zich over het agrarisch milieuvraagstuk uit te laten." Uiteindelijk "kon de NVV niets zijn dan een tijdelijk opflakkerende, maar hoe dan ook uitdovende brand in een carbidbus. Veel heisa maar het deksel vliegt slechts enkele meters ver om vervolgens in het natte gras te ploffen ( het probleem is alleen dat sommigen bang zijn voor de volgende plof)." Aldus de hoogleraar die overigens elders aangeeft te vinden dat ook binnen de LTO"s de grotere ondernemers het vooral voor het zeggen hebben.
LNV als rem op de vernieuwing
Van der Ploeg verwacht weinig van het model van gespecialiseerde schaalvergroting waarop in zijn ogen de overheid haar kaarten zet. Juist van de verbrede bedrijfsvoering moet het komen. Van Aartsen was de eerste minister die het belang van verbreding en plattelandsvernieuwing in de gaten kreeg, constateert hij met waardering. Maar zijn ministerie hing en hangt slechts aan de rem: "Maar ondanks deze voornemens blijft er een gigantische kloof tussen beleid en praktijk. Er ontstaat een bijna virtuele wereld: zinsbegoochelend en frustrerend tegelijk. Het ministerie staat voor plattelandontwikkeling, maar de daadwerkelijke plattelandsontwikkeling wordt door datzelfde ministerie steeds meer gefrustreerd." Hoe dat in z"n werk gaat, beschrijft Van der Ploeg aan de hand van het voorbeeld van de milieucoöperaties die bij het ministerie aankloppen. "De directies van LNV hebben elk een eigen domein waarvan de directie en kwestie denkt dat het "t eigen terrein is. De directies bewaken dit terrein zorgvuldig; er wordt met argusogen gelet op de overige directies en er doen zich regelmatig grensconflicten voor. Het experiment met milieucoöperaties wordt op de directie Milieu, Kwaliteit en Gezondheid (MKG) van meet af aan als een bedreiging en tot op zekere hoogte als een aanslag ervaren. Het is een idee dat van buiten komt – het spoort niet met het eigen project (…) Nadat de eerste vijf milieucoöperaties op verzoek van de toenmalig secretaris-generaal hun plannen hadden uitgewerkt, had MKG zes maanden nodig om ze te bestuderen. Dat nam niet weg dat op de eerste vergadering de MKG-directeur de coöperaties aanraadde om "nu toch eens de plannen van aanpak uit te werken". Hij had ze niet alleen niet gelezen; hij wist niet van het bestaan ervan."Zo wordt "de nieuwe impuls waar minister Van Aartsen in april 1998 van sprak effectief gedemonteerd door de directie MKG. MKG maakt hooguit omtrekkende bewegingen: hier en daar kleine studieopdrachtjes uitzetten, vergaderen, overleggen, kortom alles wat nodig is om non-agency ( afwezigheid, MdG) in praktijk te brengen. Het potentieel dat zich in den lande heeft aangediend, wordt effectief gefrustreerd.
LEI-boekhoudnet vertekend
Ook het LEI-boekhoudnet, waarop gegevens over het economisch reilen en zeilen van de sector worden gebaseerd, vertoont een duidelijke vertekening, ontdekt Van der Ploeg. Dat ligt niet aan de bekwaamheid van de onderzoekers, maar aan het systeem waarmee zij werken. Het LEI blijkt echter niet van zins daaraan iets te veranderen. "In het begin van de jaren negentig ben ik met een aantal collega"s betrokken bij een interessant onderzoeksproject. Een van de onderdelen betreft een toepassing op de databank van het LEI. Er wordt met verve gewerkt. Op het niveau van de werkvloer zijn de relaties uitstekend. Ook het eindresultaat oogt niet al te gek. Toch komt er een kink in de kabel. En passant bleek tijdens het onderzoek namelijk iets merkwaardigs, de representatief geachte LEI-steekproef bleek mogelijkerwijs vertekend. Om een lang verhaal kort te maken: de bedrijfstijl van de "zuinige boeren"(een van de stijlen van ondernemerschap die Van der Ploeg in eerder onderzoek onderscheidde, MdG) is ondervertegenwoordigd in de LEI-steekproef. Controles en hercontroles worden uitgevoerd, onafhankelijke methodologen werden geconsulteerd, maar aan de conclusie kon niet worden getornd: er is iets mis met de dataset die de Nederlandse landbouw heet te representeren. Ook de technische oorzaak werd opgespoord. (…) De betekenis van een dergelijke vertekening moet niet worden onderschat. Door de ondervertegenwoordiging van de stijl van het zuinige boeren, worden de kleinere bedrijven eens te meer als economisch oninteressant, als een doodlopende weg gepresenteerd. Er is ook een tweede consequentie. Omdat in het algemeen gesproken de stijl van het zuinige boeren zich kenmerkt door lage aanvoerniveaus van mineralen en door een hoge interne efficiëntie, zijn de mineralenoverschotten relatief laag, zo niet zeer laag. Een tijdige correctie zou dus zeer van belang zijn geweest. Criteria veranderen nu eenmaal en het LEI zou, zo dachten we, positief kunnen reageren: "een belangrijk signaal, we gaan dat verder onderzoeken en serieus bekijken op z"n consequenties voor ons werk. Tenslotte is ons er alles aan gelegen om ons databestand voortdurend te verbeteren en aan te passen aan de veranderde inzichten."Precies dat bleek een misvatting. Ook al werd de aanvankelijk tekst van het verslag gekuist, ook al schreven LEI-medewerkers diverse en steeds mee verhullende passages teneinde de eerdere versie te vervangen – het verslag bleef op de plank liggen. Publicatie werd op een langzamerhand opvallende wijze getraineerd."
Nederland telt minder bedrijven dan CBS zegt
De gegevens waarop de overheid haar beleid baseert kloppen niet. Zo geeft de meitelling de indruk dat ons land veel meer bedrijven kent dan in wekelijkheid het geval is. "In bepaalde situaties is sprake van meer relatienummers (afzonderlijk registraties bij het CBS, MdG) per bedrijf, zonder dat dit vanuit het registratiesysteem zelf goed onderkenbaar is. In onderzoek zijn we daar veelvuldig tegenaan gelogen. Zeg dat in gemeente X het aantal boerenbedrijven volgens de statistiek 400 zou moeten zijn, dan bleek na verwoed zoeken, na systematisch raadplegen van streekkenners (waaronder boerenvoormannen) én na een gebiedsomvattende check (gewoon bij alle potentiële boerenbedrijven langsgaan) dat het in werkelijkheid slechts ging om pakweg 200 ondernemingen. Hetzelfde overkwam ons in de Gelderse Vallei (…) Meerijdend met de krachtvoerleveranciers komen we op elk bedrijf, waarna afspraken kunnen worden gemaakt voor verder gesprekken, die al snel leren dat er "behalve de koeien ook nog varkens zijn, maar die staan op naam van m"n oom ". Enzovoorts. Door geduldig te graven in de organisatie en opbouw van de CBS-bestanden blijkt uiteindelijk dat er per jaar meer relatienummers verdwijnen dan door de overname en/of opheffing van bedrijven valt te verklaren. Als, alles bij elkaar genomen, één bedrijf wordt opgeheven of overgenomen, dan verdwijnen er gemiddeld 1,47 relatienummers
Van der Ploeg analyseerde uitbreiding van bedrijven binnen verschillende grootteklassen. De pijlen naar links duiden op uitstroom, dus bedrijven die gestopt zijn. De pijlen naar rechts geven aan of bedrijven in omvang zijn gegroeid, gekrompen of gelijk gebleven.
Grote bedrijven zijn het meest kwetsbaar
De overheid bevorderde tientallen jaren het ontstaan van grootschalige bedrijven, zegt Van der Ploeg. Die zouden zich in de toekomstige marktverhoudingen kunnen handhaven. Het expertsysteem (overheid en onderzoekswereld samen) deed er alles aan om het bewijs te leveren voor dat uitgangspunt. Zo werd (en wordt nog steeds) in de bedrijfseconomische gegevens van het Landbouw-Econmisch Instituut gerekend met kosten voor arbeid en vermogen van de ondernemer alsof die van buiten waren aangetrokken. In werkelijkheid zijn die kosten echter niet gemaakt. Een koud kunstje, in de ogen van de Wageningse socioloog, om zo aan te tonen dat je meeste bedrijven, vooral de kleinere, niet rendabel zijn. Elk jaar kwamen er weer negatieve uitkomsten uit en toch bleken die bedrijven door te gaan, aldus Van der Ploeg. Zijn stelling is dat er in werkelijkheid minstens zo veel grote bedrijven ophouden als kleine. Waarmee het bewijs is geleverd dat de overheid ten onrechte al haar kaarten op schaalvergroting zette (zie schema). Toch steeg de gemiddelde bedrijfsgrootte hier en daar fors. Zo kon in de intensieve veehouderij en glastuinbouw de techniek de gebondenheid aan de grond overwinnen. In de laatste jaren is er een groep bedrijven die, zoals ook het LEI en LTO-Nederland onlangs voorzagen, doorgroeit naar wereldmarktformaat, erkent ook Van der Ploeg. Hij verwacht er evenwel niet veel van. "Een relatief klein deel van de agrarische producenten weet zich met succes te oriënteren op de wereldmarkt. Maar dat doet zich niet voor in de van oudsher grote productietakken, maar in de niches zoals gevormd door de snijbloemenproductie, de teelt van plantaardig uitgangsmateriaal en dergelijke."Echter: "Juist in deze sectoren zijn het vaak de grote, sterk gemoderniseerde bedrijven die failliet gaan." Ook in de melkveehouderij zijn het de grote bedrijven die flink geïnvesteerd hebben, die in hun voorbestaan worden bedreigd als de recente daling van de melkprijs doorzet.
NIEUW
Jan Douwe van der Ploeg
Formerly Professor and Chair of Rural Sociology and Emeritus professor of Transition Studies at Wageningen University (WUR), the Netherlands and Adjunct Professor of Rural Sociology at the College of Humanities and Development Studies (COHD) of China Agricultural University (CAU) in Beijing, China.
e-mail: klik hier
Jan Douwe van der Ploeg
Formerly Professor and Chair of Rural Sociology and Emeritus professor of Transition Studies at Wageningen University (WUR), the Netherlands and Adjunct Professor of Rural Sociology at the College of Humanities and Development Studies (COHD) of China Agricultural University (CAU) in Beijing, China.
e-mail: klik hier